De overzijde - fragment
- thierryboonefaes
- 26 feb 2017
- 4 minuten om te lezen

Trompetgeschal wekte hem, net als gisteren en eergisteren en de dag daarvoor. Zijn vader groette de vlag, een ritueel waaraan Tom niet meer deelnam. Omdat hij niet wilde. Omdat hij niet mocht.
Hij was geen militair, maar een burger, dat riep zijn vader hem altijd toe, begeleid door een wolk speeksel.
Na de vlaggengroet vertrok zijn vader naar het Pentagon en dan had Tom het huis voor hem alleen, als hij geen school had tenminste, zoals vandaag.
Hij poetste vlug zijn tanden en snelde het ochtendzonnetje tegemoet. In het midden van hun grote tuin – een exercitieterrein eigenlijk – stond de vlaggenmast met bovenaan de vlag die wapperde in een zwak briesje. En aan de overkant van het terrein stond het huisje waar hij elke vrije ochtend langsging. Het huisje waar zijn opa woonde. Viersterrengeneraal-op-rust Jacob Wilson.
De rest van zijn familie vond hem een oude gek en bijna niemand ging bij hem op bezoek. Tom wel. Tom vond het een lieve man, excentriek dat wel, maar daar kon hij mee leven. Zijn vader, die was gek, gek van oorlog.
Hij klopte op de deur voor hij die open duwde. De scharnieren kraakten onheilspellend.
“Opa! Ik ben het … Tom!” Hij wandelde naar binnen en de deur viel achter hem dicht. Het huisje rook muf. Naar oude mensen en sigaren. Zijn opa rookte al jaren niet meer – mocht niet van de dokter – maar Tom vermoedde dat hij af en toe vals speelde.
Hij vond zijn opa in de salon, half liggend in zijn favoriete stoel, een donkerbruine leren éénzit met armleuningen. Zijn opa staarde naar buiten, want een televisie bezat hij niet. “Ik heb mijn eigen venster op de wereld”, zei hij altijd.
Van hieruit leek zijn opa kaal, maar dat was schijn. Zijn hoofd was bezaaid met grijze haartjes van een paar millimeter lang. Militaire haarstijl. Alleen groeiden die haren steeds verder uit elkaar waardoor zijn hoofdhuid meer en meer terrein won.
“Dag opa.”
“Dag jongen.”
“Mooi weer buiten.”
“Naar wat kijk je?”
Tom ging naast zijn opa staan en keek ook naar buiten. Hij zag niks speciaals.
“Ik kijk naar wat zou kunnen zijn. Er is meer in deze wereld dan met het blote oog zichtbaar is. Dingen waarvan de meeste mensen het bestaan niet kennen. Dingen die niemand wil weten.”
“Je weet niet waarover ik het heb, hé?”
Tom schudde zijn hoofd, maar zijn grootvader zag dat niet. Zijn opa was excentriek, maar dit klonk eerder als wartaal.
“Dat is niet erg. Bijna niemand weet waarover ik het heb. Mensen zijn bang voor wat ze niet kennen. In de meeste gevallen ook terecht.”
“En in dit geval?”
“Meer dan terecht.” Zijn grootvader zuchtte. “En ook weer niet.” Nog een zucht. “Ik ben er maar één keer geweest.”
Waar geweest? Waar heeft hij het over? Is hij …?
“Ik ben niet gek. Mocht je dat denken.”
“Geef dat boek eens.”
Zijn grootvader wees in de richting van de schoorsteenmantel. Drie donkerbruine balken die een gietijzeren kachel omlijstten. Tom gehoorzaamde en wandelde naar de schoorsteen waar drie boeken op lagen.
“Welke ...”
“Dat dik boek. Met de bruine kaft en de gouden letters.”
Tom pakte het op – het woog zwaar – en wandelde terug. Zijn opa blies het stof van het boek, een wolk die bleef hangen. Stofjes dwarrelden naar beneden in bundels licht die naar binnen schenen. “MAE TOLEN” las Tom op de voorkant. Letters, zonder betekenis.
Grootvaders rechterwijsvinger volgde die letters, alsof de betekenis zo duidelijk werd.
“Het is elfs”, zei zijn grootvader.
“Elfs?”
“Het betekent welkom.”
“Vreemde titel”, zei Tom.
“Niet zo vreemd als je zou denken.” Opnieuw wreef zijn grootvader over de contouren van de letters.
“Het is geen echt boek. Het is een sleutel … een sleutel tot een andere wereld.”
Zijn opa sloeg het boek open. Stof kriebelde Toms neus en hij wendde zijn hoofd af om te hoesten. Toen hij terugkeek, zag hij twee bladzijden vol gruwelijke afbeeldingen, afbeeldingen van monsterlijke elfen.
“Elven zijn toch goed?”
“Zijn ze dat? Waarom?”, vroeg zijn opa.
“Gewoon omdat het zo is. In alle films, in alle boeken, staan ze aan de kant van de goeien.”
“Dat hebben ze de wereld laten geloven, jongen. En we zijn er allemaal ingetrapt.” Zijn grootvader klonk steeds vreemder.
“Het zijn maar verhalen.”
“Er zit kracht in verhalen, jongen. Meer dan je denkt. Zeker in dit verhaal.” Zijn grootvader sloeg het boek dicht en opnieuw kolkten stofdeeltjes omhoog.
“Dit boek is krachtiger dan alle andere boeken. Ik heb het ooit gekregen ...” Zijn grootvader schudde zijn hoofd en staarde opnieuw naar buiten.
Het werd stil in het huisje. Doodstil. Ergens op de achtergrond tikte de grote staande klok. Zijn grootvader leek vertrokken en Tom wenste dat hij ook ergens anders was.
“Te veel heen en weer gereisd. Dat overkwam de vorige eigenaar. Hij veranderde. Ik wilde niet hetzelfde meemaken ...” “Het waren zijn ogen. Kijken, maar niet zien. Alsof hij ergens anders was … nog in die andere wereld en hier niet wilde zijn”
Opnieuw zweefde zijn grootvader weg. Seconden werden minuten.
Is hij ziek?
Opeens keek zijn opa hem met heldere grijze ogen aan.
“Neem het mee. Ik heb het niet meer nodig.” Zijn opa stak hem het boek toe. “Ik durfde niet. Stoer op een slagveld, maar als het erop aankwam … “ Zijn opa schudde zijn hoofd.
“Eén keer heb ik het opengeklapt. Eén hartslag lang was ik daar … in dat land waar niets is zoals het zou moeten zijn. De grootste fout en het grootste geluk van mijn leven.” Opa's blik dwaalde naar buiten. “De kleuren, de geuren … die zijn met geen woorden te beschrijven. Prachtig en tegelijk afschuwelijk.”
Tom pakte het boek vast, ook al wilde hij het niet hebben. En toch. Iets aan dat boek intrigeerde hem en vanaf het moment dat hij het aanraakte, sloeg zijn hart op hol.
Comentarios