De Schaduw - fragment scène 1
- Thierry Boonefaes
- 4 feb 2017
- 3 minuten om te lezen

Dag 1, week 1
“Waarom heb ik dat geld aangenomen?” Ja, waarom? “En waarom neem ik nog altijd geld aan?” Omdat je niet anders kan, daarom. En toch. Als hij dat niet had gedaan, was alles anders. Beter. Geld was vroeger nooit een drijfveer, toch niet toen hij pas getrouwd was. Ze hadden niet veel geld, hij en zijn vrouw, net genoeg om rond te komen, maar ze klaagde nooit, want ze was tevreden. Tevreden met hem. Tot de dag dat hij die eerste envelop aanvaardde. De dag dat zijn geluk begon te keren.
Maar ik heb het geld nodig. Nu meer dan ooit.
Mocht hij alles kunnen overdoen, helemaal opnieuw beginnen, zou hij het dan opnieuw zo aanpakken? Waarschijnlijk wel. Het ligt in zijn aard om altijd de gemakkelijkste oplossing te zoeken. Een zwak karakter noemde zijn vrouw dat. En toch hield ze van hem.
Hij trekt de dekens over zijn hoofd, maar die houden de duistere gedachten niet tegen. Gedachten die door zijn hoofd blijven spoken en hem uit zijn slaap houden. Alweer. Gedachten begeleid door de regen die klettert tegen zijn dakraam. “Takketakketakketak.” Een spervuur.
Michael draait zich op zijn rechterzijde en tast naar de koele plek naast hem. Op geen enkele andere plek voelt hij zich meer alleen dan hier, alleen in zijn bed zoals elke nacht de voorbije vijf jaar. Elke nacht sinds zijn vrouw overleed.
De wind wakkert aan en de takken van de grote olm in zijn tuin schrapen tegen zijn raam. “Tik. Tik.” “Kriiiik.” “Tiktiktik. Kriiik.” Telkens opnieuw, telkens een andere combinatie. Een morsecode: 'Slaap, Michael, slaap.' Enorm enerverend. Dit weekend zal hij eindelijk de takken snoeien, de vorige snoeibeurt dateert al van vijf jaar geleden. En deze keer zal het mij lukken. Hij verliest altijd de moed wanneer hij bij de olm staat met de snoeischaar in zijn handen. Claudia hield van die boom. Claudia rust bij die boom.
Hij gooit de dekens van zich af en knipt het licht aan met die handige schakelaar vlak boven het hoofdeinde van zijn bed. Een bombardement aan licht schroeit zijn netvlies, tot de lamp opeens sputtert, alsof iemand aan de dimmer prutst. Fel, donker. Fel, donker. Fel, donker. Om zot van te worden.
Michael slaat het licht uit en legt zich opnieuw neer, maar het blijft sputteren. Aan, uit, aan, uit, aan, uit. Sneller en sneller. Tot hij er rillingen van krijgt en uit bed sukkelt. Zijn zoveelste korte nacht, nog korter dan anders. Het knipperende licht weerkaatst zijn omtrekken in de grote spiegel die tegen de muur rechts van zijn bed hangt. Een spot die hem telkens een fractie van een seconde belicht, als een geest die af en toe verschijnt om dan even snel terug te verdwijnen. Griezelig.
Op automatische piloot stapt hij de trap af, naar de keuken, een weg die hij al honderden keren in het donker heeft afgelegd.
“Klik.” Ook in de keuken gedraagt het licht zich raar. Niet het snelle staccato van in zijn slaapkamer, maar eerder een langgerekt rijzen en dalen, als een beest dat ontwaakt uit een lange slaap. Michael schudt zijn hoofd. Opnieuw kosten. Ik zou de boel beter verkopen.
Michael zet zich aan de keukentafel en staart voor zich uit, alleen in het schemerlicht, alleen met zijn duistere gedachten, tot zijn maag begint te protesteren. Een protest dat blijft duren tot hij opstaat om zijn ontbijt samen te stellen, ook op automatische piloot. Kraan opendraaien, water in de kan, kraan terug dicht, kan in het koffiezetapparaat en vervolgens koffiegruis in de filter gieten, voor hij het apparaat aansteekt. Koelkast openen, melk uithalen en in een kom gieten. Naar de kast boven het aanrecht wandelen, terugkeren en de cornflakes uitgieten in de kom. Hij duwt de cornflakes naar beneden tot ze volledig onder de witte vloeistof zitten, terwijl de koffiezet op de achtergrond sputtert.
Mijn ontbijt. Ontbijtgranen en koffie zoals elke ochtend voor hij naar zijn werk gaat. Hetzelfde ontbijt en hetzelfde werk als de voorbije vijf jaar.
コメント